Het is de zachtste winter sinds tijden, maar terwijl ik in de trein zit, met mijn dikke winterjas aan, heb ik het toch allerminst warm. Zojuist heb ik op Schiphol afscheid genomen van Hester, die voor zevenentwintig dagen naar India vertrekt. Omdat ik nog altijd niets heb gedaan met de gebroken tentstok, die de vakantie van Hester en mij naar Kroatië en omstreken had opgeleverd, grijp ik de gelegenheid aan om even langs de Joho in Amsterdam te gaan. Het treinkaartje naar Amsterdam is tenslotte toch al betaald.
Met mijn iPod op standje net-beneden-gehoorbeschadiging kruip ik weg tussen de grote oordoppen van mijn Sennheiser HD-202. Afgesloten van elk hoorbaar geluid van de buitenwereld onttrek ik me aan het gedrom van toeristen in de altijd drukke Kalverstraat en waan ik me alleen met de deprimerende stem van Damien Rice. Goed nieuws, nieuwe tentstokken kunnen geleverd worden.
Direct terug naar het station zou zonde zijn, dus stop ik even voor een bak espresso bij een klein café met een vrolijke naam, die me helaas is ontschoten. Een rustpuntje tussen de alomtegenwoordige drukte van een toeristische hoofdstad.
Terwijl Damien Rice is overgegaan in een nummer over Eskimo’s bedenk ik me dat ik me niet zo moet aanstellen. Eskimo’s, die hebben het pas koud. Ik heb het gelijk een stuk warmer.